Op 28 januari 1892 werd hij in Geldrop geboren als zoon van de rentmeester van het destijds nog in particulier
bezit zijnde 'Kasteel' van Geldrop. Na zijn medische studie aan de Rijksuniversiteit Utrecht legde hij daar op
22 maart 1918 met goed gevolg het artsexamen af.
In 1918 begon hij zijn opleiding in de chirurgie in Utrecht bij de nu welhaast legendarische Laméris en diens
niet minder vermaarde chef de clinique Remijnse. Hij bleef er 9 jaar, promoveerde in 1923 op een dissertatie die
handelde over 'Osteochondritis deformans juvenilis' oftewel de ziekte van Perthes, en werd in 1926 privaat docent.
Dit duurde niet lang. Een jaar later was hij chirurg in het Ziekenhuis Eudokia in Rotterdam waar hij 2½ jaar
werkte.
In 1929 werd hij benoemd tot gewoon hoogleraar in de heelkunde aan de Rijksuniversiteit te Groningen als opvolger
van Koch. Hij bekleedde dit ambt tot 1937, toen hij Schoemaker opvolgde in het Haagse Gemeente Ziekenhuis 'aan
de Zuidwal', het huidige Ziekenhuis Leijenburg. Hij vervulde deze functie tot aan zijn pensionering in 1957. Vele
jongeren heeft hij, zowel in zijn Groningse als in zijn Haagse jaren tot chirurg opgeleid.
Hoewel Michaël het hoogleraarsambt hoog achtte, mag er toch geen twijfel over bestaan dat hij zich in zijn Haagse
periode het meest gelukkig heeft gevoeld. Hij had behoefte aan warm-menselijke relaties met zijn patiënten; hij
had daarvoor ook bij uitstek de aanleg en de begaafdheid.
Dit alles nam niet weg dat hij in 1953 voldeed aan het verzoek van de jonge medische faculteit van de Vrije
Universiteit om als buitengewoon hoogleraar het onderwijs in de chirurgie aan de studenten op gang te brengen en
advies te geven aangaande bouw en bezetting van het met de universiteit verbonden academisch ziekenhuis, 'een
giganten arbeid' naar hij het uitdrukte. Het onderwijs werd gegeven aan de hand van het chirurgisch patiëntenbestand
van het Weesperplein Ziekenhuis te Amsterdam, dat thans als Slotervaart Ziekenhuis bekend is.
In 1957 werd hij gewoon hoogleraar en hij bleef dit tot 1962. Gedurende 4 jaar was hij dekaan van de Faculteit der
Geneeskunde. 'Van waarneming naar behandeling' luidde de titel van zijn afscheidscollege, een laatste aanmaning tot
zorgvuldige anamnese en volledig lichamelijk onderzoek, zoals hij dat zelf van Talma geleerd had. In die geest had
hij ook steeds zijn eigen onderwijs gegeven, onderwijs waarin hij heel zijn rijke geest en begeestering legde, het
doorspekkend met talrijke bon mots, die bij de oudste generatie VU-leerlingen nog zeer wel bekend zijn.
Michaël zelf heeft in Nederlandse en Duitse vaktijdschriften ongeveer 130 publicaties geschreven, grotendeels
handelend over aandoeningen van het heupgewricht, over de chirurgie van de sympathische grensstreng, colon- en
rectumchirurgie en de behandeling van ongevallen. In zijn Groningse jaren verwierven 9 promovendi onder zijn
leiding de doctorshoed, aan de VU was dat er één.
Zeer groot zijn de verdiensten van Michaël geweest voor de verschillende instellingen waaraan hij gewerkt heeft.
Doch ook daarbuiten droeg hij in ruime mate bij. Er wordt hier slechts een bloemlezing uit zijn vele functies
gegeven. Gedurende de Tweede Wereldoorlog was hij voorzitter van de Nederlandse Vereniging voor Heelkunde en van
1954 tot 1962 was hij lid van het Concilium Chirurgicum. Hij maakte deel uit van de redactie van de Geneeskundige
Gids, was langdurig voorzitter van de Koninklijke Nederlandse Bond voor het Reddingswezen, voorzitter en ere-lid
van het 'Oranje Kruis', lid van het Hoofdbestuur van het Nederlandse Rode Kruis (dat hem begiftigde met het
Kruis van Verdienste) en adviserend chirurg bij de Inspectie der Geneeskundige Dienst van de Koninklijke Landmacht.
Hij was Ridder in de Orde van de H. Gregorius de Grote, een onderscheiding die naar men mag aannemen aan slechts
weinige Gereformeerden verleend is.
In 1956 riep hij het 'Prof. Michaël-Van Vloten Fonds' in het leven, met als doel de bevordering der chirurgie
in de wijdste zin van het woord. In de naamgeving wordt ook zijn vrouw genoemd, zijn vrouw die hij niet kon missen,
maar die hij door de dood toch verloor in 1976. Die slag kwam hij niet teboven en geleidelijkaan werd hij voor
zijn vrienden en bekenden onbereikbaar.
Michaël zal in onze herinnering voortleven als een uiterst beminnelijke, vrolijke, vaak zelfs uitbundige man, een
goed chirurg en een voortreffelijk leermeester.
G. den Otter
(Uit: Vrije Universiteit te Amsterdam. Jaarboek 1984-1985.)